Plan voor als de zeespiegel stijgt
Nieuwsbrief 11 maart 2023
Een van de mensen die ik beslist wil spreken, is Gijs van den Boomen. Hij is de directeur en hoofdontwerper van het Rotterdamse KuiperCompagnons, het oudste stedenbouwkundige bureau van Nederland. Ik wil hem spreken vanwege een kort filmpje waar een vriend me in een mailbericht op wees. Daarin pleit Van den Boomen voor een Land met een Plan. Is dat niet voor een deel wat jij ook wil, suggereerde de vriend.
Het filmpje is in elk geval een aanrader voor iedereen die geen zin heeft om scenario-studies over de gevolgen van de stijgende zeespiegel door te nemen (of zelfs geen tijd heeft om het artikel Een waanzinnig gaaf land op een warmere planeet te lezen dat vorig jaar in De Groene Amsterdammerstond). Met een paar beelden wordt een totale metamorfose van Nederland geschetst. Daarbij vergeleken steken zelfs de zeventien grote projecten die in 1935 in het oude Plan van de Arbeid werden voorgesteld bleekjes af.
We zien hoe er aan het begin van de volgende eeuw achter de dijken binnenmeren zijn ontstaan. In het oosten van Nederland, veilig boven de zeespiegel, is een ‘Kantstad’ gebouwd. Aan de kust, tussen de Noordzee en een nieuw binnenmeer, bevindt zich ‘Duinstad’. Steden als Rotterdam en Amsterdam zijn niet opgegeven aan het water, maar zijn zo (‘adaptief’) gemaakt dat ze plotseling wassend water aankunnen. Dorpen eromheen deinen mee met veranderende waterstanden in polders en waarden. De Noordzee is een energie- en voedselproducent geworden.
Ondertussen zie en hoor je Van den Boomen praten. Hij vertelt ons dat Land met een Plan een initiatief van KuiperCompagnons is om de toekomst te verkennen. Hij roept op mee te denken over wat de stijging van het waterpeil en de verandering van het weer betekenen voor onze economie, onze ruimte, en eigenlijk onze hele manier van leven. Maar vooral is het een oproep om groots te denken. Je begrijpt meteen dat Van den Boomen vindt dat niet alleen veel burgers, maar ook de verantwoordelijke politici zich nog steeds onvoldoende bewust zijn van de gigantische veranderingen die ons te wachten staan.
Als ik Van den Boomen spreek, vertelt hij dat zijn bureau al een paar jaar bezig is om de politiek uit te dagen een toekomstvisie te ontwikkelen. ‘Sinds we daarmee begonnen is er wel wat veranderd. Er wordt, ook door de politici en bestuurders, over de noodzaak ons aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering gesproken.’ Maar er is een enorm verschil tussen het zien en bespreken van een probleem, en ervan doordrongen zijn dat het vraagstuk zo groot is dat we beter vandaag dan morgen kunnen beginnen met de oplossingen. En dat laatste is dringend nodig. Van den Boomen: ‘We hebben het namelijk over een wezensvraag: over hoe we de komende eeuw of langer hier op een goede manier met elkaar leven. Hoe we ons tot elkaar gaan verhouden als de ruimte die we delen ingrijpend verandert.’
In het filmpje gaat het over de enorme impact die een stijging van de zeespiegel en de andere effecten van klimaatverandering hebben op de manier waarop we ons van energie voorzien, landbouwen en gaan bouwen. Van den Boomen licht dat laatste toe met een voorbeeld. ‘Misschien moet je er bij de bouw van woningen wel rekening mee houden dat je die na een jaar of dertig, als het waterpeil verder stijgt, vanuit de Randstad naar de Kantstad in het oosten en zuiden verplaatst. Als je dan doordenkt, wordt het duidelijk dat dit vergaande consequenties heeft. Je moet dan anders gaan bouwen, met duurzame units die je na enkele decennia renoveert. Dat vraagt ook om andere financiering; meer woninglease dan een 'normale’ hypotheek.
‘Het zal niet allemaal rozengeur en maneschijn zijn’, voegt hij eraan toe. Keiharde keuzes zijn onvermijdelijk. ‘Ik denk bijvoorbeeld dat we een stad als Delft wel ten koste van alles gaan redden. Dan ga je daar een extra dijk omheen leggen en blijf je water wegpompen. Maar je ontkomt er niet aan de gebieden daaromheen juist minder te beschermen.’ De vraag die zich opdringt, is of zo’n perspectief niet tot nog veel meer protesten leidt dan we nu al kennen naar aanleiding van de stikstofmaatregelen. Van den Boomen stelt daar de vraag tegenover of de politiek niet juist aan gezag wint als die het debat durft aan te gaan over zulke wezenlijke vragen. ‘Ik ben ervan overtuigd dat als de politiek dat op een open manier doet en een perspectief schetst dat tot de verbeelding spreekt, dit positief uitpakt. En dat omgekeerd het vertrouwen wordt uitgehold als er een gevoel ontstaat van: ze doen er niets aan. En het voordeel is dat we de tijd hebben, het hoeft niet morgen klaar.’
Een Plan voor Nederland zou zowel een nationale als een internationale dimensie hebben, gaat hij verder. Nederland is als Deltaland namelijk minder uniek dan we zelf denken, legt de directeur van KuiperCompagnons uit. ‘Het grensgebied tussen water en land heeft overal op de wereld grote aantrekkingskracht op mensen. Daar vinden de meeste activiteiten plaats. Daar is de meeste rijkdom. Zeventig procent van de mensheid leeft er. Alleen daarom al heeft de stijging van de zeespiegel overal in de wereld een enorme impact. De vraag zal zijn hoe je je daaraan aanpast, nieuwe kansen benut en nieuwe werkgelegenheid creëert. In het verleden zijn we daar als Nederland goed in geweest. Ik ben zelf niet snel geneigd om van die economische spierballentaal te gebruiken over de BV Nederland die met bedrijven als Boskalis de wereldmarkt gaat veroveren. Maar het valt niet te ontkennen dat er kansen liggen.’ Omgekeerd kunnen we het ons economisch niet veroorloven om geen Land met een Plan te zijn, voegt hij eraan toe. ‘Zonder een robuust verhaal over de toekomst van ons land zullen bedrijven en investeerders zeggen: we steken ons kapitaal toch liever in het hoger gelegen noorden van Duitsland.’
Maar voltrekken de noodzakelijke veranderingen zich niet ook zonder zo’n alomvattend plan? Bedrijven en overheden zijn toch al bezig met klimaatadaptatie? Van den Boomen zal het niet ontkennen. ‘Het gaat stukje bij beetje. Dat is de Hollandse manier geworden.’ Maar dat zal niet genoeg zijn, stelt hij vast. Daarom pleit hij voor het teruggrijpen naar het soort plandenken waarmee de naoorlogse wederopbouw en de Deltawerken zijn aangepakt. Die ambitie past ook wel bij de geschiedenis van het bureau, licht hij toe. Een van de oprichters is Pieter Verhagen, de architect die meteen na de Tweede Wereldoorlog ‘stedenbouwkundig supervisor’ was van de wederopbouw.
Aan het eind van het gesprek vraag ik hem of de overheid eigenlijk wel de kennis in huis heeft om zo’n groots plan te ontwikkelen en uit te voeren. Van den Boomen erkent dat dit na decennia van afslanking van de rijksoverheid een probleem is. ‘We hebben nu met Hugo de Jonge gelukkig wel weer een aparte minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dat is al een stap voorwaarts na jaren waarin we het zonder moesten doen. Maar hij beschikt niet meer over een eigen ministerie en een daarbij horend ondersteunend apparaat. De Rijksplanologische Dienst die het kabinet adviseerde over de ruimtelijke ordening is bijvoorbeeld al decennia geleden afgeschaft. Gelukkig is er in Nederland wel veel kennis. Die bevindt zich nu verspreid over de ministeries, bij universiteiten als die van Wageningen en de TU Delft, bij andere kennisinstituten als Deltares en TNO en bij bureaus als dat van ons. Als De Jonge er, in de twee jaar dat dit kabinet er nog zit, in slaagt die kennis weer bij elkaar te brengen en er weer een echt ministerie van Ruimtelijke Ordening komt, dan heeft hij voor de toekomst van ons land een enorme betekenis gehad.’
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten