Deel 1: De aftrap van Aniek Moonen en Jan Pronk.
door Michiel Zonneveld
Jan Pronk: ‘Het is nu aan de volgende generatie, want die van mij is het niet gelukt
7 januari 2023
Al meer dan vijftig jaar kunnen we weten dat een dreigende ecologische crisis dwingt tot ingrijpende maatregelen. De vraag is nu hoe we voorkomen dat die opnieuw uitblijven. Hebben we daarvoor een nieuw Plan van de Arbeid nodig? Voor de antwoorden op die vragen ga ik op bezoek bij Jan Pronk (82), de oud-politicus met een onwaarschijnlijk aantal dienstjaren als minister. Een leerling bovendien van Jan Tinbergen, de Nobelprijswinnaar en in 1935 de belangrijkste opsteller van het oude Plan van de Arbeid. In zijn huis ontmoet ik ook Aniek Moonen (25), de voorzitter van de Jonge Klimaatbeweging. Zij presenteerde eind vorig jaar nog namens meer dan vijftig jongerenorganisaties een Klimaatagenda 3.0, een toekomstbeeld van een duurzaam Nederland. Hun tweegesprek leidt tot de volgende aanbevelingen.
1. Verbeeld de toekomst en maak duidelijk wat er nodig is daar te komen
Moonen: ‘Je hebt een wervend perspectief nodig. Wij hebben onze Klimaatagenda 3.0 in de eerste plaats opgesteld om te laten zien waar we in 2040 moeten zijn en hoe we op een andere manier moeten gaan leven. Dat maakt meteen duidelijk dat we niet genoeg vaart maken en noodzakelijke keuzes uit de weg gaan.’
Pronk: ‘Duidelijk moet zijn dat het een illusie is dat de klimaatcrisis oplost door de markt haar werk te laten doen. Datzelfde geldt voor de biodiversiteitscrisis. Wat dat betreft moeten we dezelfde conclusie trekken als de opstellers van het oude Plan van de Arbeid, die vaststelden dat je de oplossing van de toenmalige crisis niet “aan het vrije spel der maatschappelijke krachten” kon overlaten.’
Moonen: ‘Er worden wel keuzes gemaakt en er is zeker een gevoel van urgentie, maar onze kritiek op dit kabinet is dat het niet genoeg is en er onvoldoende wordt nagedacht over de samenhang. Je moet weten welke kant we op moeten, welke opties er zijn, en een idee hebben van de effecten van wat je doet.’
Pronk: ‘We zullen bijvoorbeeld voor het overgrote deel naar het oosten moeten trekken. De druk op het dichtbevolkte westen is te groot en dat deel van Nederland zal door de stijging van de zeespiegel kwetsbaar worden. Zo’n nieuwe inrichting van ons land lukt niet zonder een samenhangende visie en een overheid die bereid is te ordenen.’
2. Het moet een nationaal én een internationaal Plan zijn
Pronk: ‘Vanwege de globalisering van de economie moet een nieuw Plan van de Arbeid natuurlijk een veel sterkere internationale dimensie hebben dan dat van 1935.’
Moonen: ‘Als we echt internationaal gaan samenwerken heeft een transitie veel meer kans van slagen. Dan maak je gebruik van wat je de comparatieve voordelen noemt. Je moet dan bijvoorbeeld ter discussie durven te stellen of we Tata Steel open willen houden, ook al kan dat met groene waterstof. Je kunt dat veel beter en efficiënter in Zweden doen vanwege de ruime aanwezigheid van groene stroom waarmee je de waterstof produceert. Een bedrijf als ASML past weer veel beter bij Nederland. Verder zie je dat we nog te vaak net doen of je de oplossingen van problemen over de landsgrenzen heen kunt verplaatsen. Het heeft echt geen zin om hier fabrieken te sluiten als we vervolgens bij Ali Baba producten bestellen die elders in de wereld zijn gemaakt en voor nog meer vervuiling en uitstoot van CO2 hebben gezorgd.’
Jan Pronk: ‘Ik ben een kosmopoliet, maar de problemen zijn te urgent om te wachten tot we het op wereldschaal eens zijn. Dus moeten we de kansen benutten die er wel zijn. Die zijn in Europa veel groter. We moeten stappen gaan zetten waar dat mogelijk is. Dat kan ook in een kleiner Europa, zodat we ons niet laten afremmen door landen als Hongarije en Polen. Het vraagt een heel andere opstelling van Nederland, want in Europa staan ook wij te vaak op de rem. We zouden als Nederland verder niet moeten aarzelen zelf stappen te nemen. Onze manier van produceren is niet alleen een globaal probleem. Het heeft grote effecten op het welzijn en de gezondheid van de bevolking hier. Bewoners in de omgeving van Velsen, waar Tata Steel staat, krijgen longkanker.’
3. Het moet over het bestrijden van ongelijkheid gaan
Moonen: ‘Dat is het verhaal dat we er altijd bij vertellen als we over onze Klimaatagenda 3.0 spreken.’
Pronk: ‘Het is een voorwaarde! Mensen doen niet mee zonder het perspectief dat ze erdoor vooruitgaan. Dat kan alleen door de ongelijkheid te bestrijden, niet alleen die van inkomen, maar ook van macht. Daarvoor zijn gigantische hervormingen nodig. We zijn ook wat dat betreft te weinig opgeschoten. Want dat was al de conclusie die progressieve partijen in 1972 na de publicatie van het rapport Grenzen aan de groei van de Club van Rome trokken. Het gaat en ging daarbij niet alleen om nationale ongelijkheid, maar ook om de noodzaak van een Nieuwe Internationale Economische Orde.’
4: Het gaat – zeker ook – over Arbeid
Moonen: ‘Het moet gaan over de banen van morgen. Als we voor een duurzame economie kiezen leidt dat tot nieuwe werkgelegenheid. Maar er zal ook werk verdwijnen. Er moet dan wel vervangende werkgelegenheid zijn.’
Pronk: ‘Het gaat dan om de vraag hoe we de investeringen zo reguleren dat de productie ten dienste staat van de maatschappelijke behoeften. Daar spreekt dit kabinet niet over, maar het is zeer actueel. Als je gaat ordenen – echt een woord uit dat oude Plan – heeft dat verder consequenties voor je werkgelegenheidsbeleid en arbeidsmigratie. Wat mij betreft ook voor het onderwijs. Ik zou het een logische stap vinden om te gaan sturen op de toegang tot studierichtingen.’
Moonen: ‘Op het ministerie van Onderwijs is dat sturen nog een taboeonderwerp. Terwijl we weten dat we heel veel mensen nodig hebben als we omschakelen naar een duurzame economie. Daarbij gaat het niet alleen om academisch geschoolden. Er is een grote behoefte aan mensen met een technische en praktische achtergrond. Leerlingen en studenten horen te weinig over de transitie en over welke kansen dit voor hen op goed werk biedt.’
5- Houd rekening met tegenstand en hoop op een nieuwe generatie
Moonen: ‘Het is natuurlijk ook een kwestie van durf om met een visie te komen. Ik heb daar wel eens met Rutte over gesproken. Zijn antwoord was dat hij bang was extreem-rechts in de kaart te spelen.’
Pronk: ‘Het gaat uiteindelijk om politieke wil. Maar je moet je afvragen waarom die er niet is. Het heeft niet te maken met de kwaliteit van de politici. Die is hoog in vergelijking met andere landen. Maar ze zitten in een systeem waar niks uitkomt. Er is geen gezamenlijke machtsvorming. Dat is iets waar we verder over moeten nadenken.’
Moonen: ‘Je hebt te maken met de gevestigde belangen. In alle overleggen heeft de huidige industrie een forse vinger in de pap.’
Pronk: ‘Het is nu aan de volgende generatie, want die van mij is het niet gelukt. In het laatste kabinet-Lubbers (1989-1994) waren we bijvoorbeeld al bezig met het afremmen van de groei van Schiphol. Daar is niets van terechtgekomen door de druk vanuit de luchtvaartindustrie en vanwege alle andere economische belangen. Zelf mocht ik in het tweede kabinet-Kok (1998-2002) als minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu het vierde milieubeleidsplan schrijven. Daarin stond dat de veestapel moest worden gehalveerd. De VVD-ministers hadden daar hun handtekening onder gezet, maar het volgende kabinet-Balkenende gooide die nota in de vuilnisbak.’
Moonen: ‘Als we toen hadden doorgezet, was het veel makkelijker geweest de problemen van nu op te lossen.’
Leestip: De Jonge Klimaatagenda
Kijktip: De lezing van Jan Pronk in 2022 over de noodzaak van verbeelding in de politiek
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten